Ezekiel 22

1Voorts geschiedde des Heeren woord tot mij, zeggende: 2Gij nu, mensenkind, zoudt gij der bloedstad recht geven? Zoudt gij haar recht geven? Ja, maak haar bekend al haar gruwelen.
 bloedstad Dat is, die vol van doodslag en moord is. Hebreeuws, stad der bloeden; alzo onder Eze 24:6 , Nah 3:1 . Zie Gen 37:26 .
,
 recht geven? Zie boven Eze 20:4 .
3En zeg: Alzo zegt de Heere Heere: O stad, die in haar midden bloed vergiet, opdat haar tijd kome, en drekgoden tegen zichzelve maakt, om zich te verontreinigen!
 die in haar midden bloed vergiet, Dat is, welker inwoners bloed vergieten, of in welke men bloed vergiet, en zo in het volgende.
,
 tijd kome, Van de straf en van het verderf; hun einde, dat zij zich door hunne zonden op den hals halen, en dat over hen van God rechtvaardiglijk is bestemd. Zie boven Eze 7:7 , Eze 7:10 , met de aantekening; alzo in het volgende, dagen en jaren. Eenerlei zaak wordt met verscheidene woorden verklaard. Vergelijk wijders Mic 6:16 , en boven Eze 12:23-25 , Eze 12:27 .
,
 drekgoden Zie Lev 26:30 .
,
 tegen zichzelve maakt, Of, bij haar, in haar, voor haar.
4Door uw bloed, dat gij vergoten hebt, zijt gij schuldig geworden, en met uw drekgoden, die gij gemaakt hebt, hebt gij u verontreinigd, en hebt uw dagen doen naderen, en zijt tot uw jaren gekomen; daarom heb Ik u den heidenen overgegeven tot een smaad, en allen landen tot een spot.
 uw bloed, Dit wordt door de bijgevoegde woorden verklaard; alzo onder vs.13.
,
 dagen doen naderen, Zie op vs.3.
,
 overgegeven tot een smaad, Of, gesteld, gemaakt, een smaad bij, of voor, onder, enz. [zie Deu 28:37 ] dat is, Ik zal het zekerlijk doen, gelijk Ik het bereids begonnen heb te doen.
5Die nabij en verre van u zijn, zullen u bespotten, gij onreine van naam en vol van onrust!
 onreine van naam Dat is, die een schandelijken naam hebt, zijnde overal befaamd en vermaard van de boosheid, die men in u bedrijft.
,
 vol van onrust Of, overvloedige, inwoeling, beroering; binnen welke zulk een gestadig gewoel is, om allerlei gruwelijke boosheid en vijandelijkheid uit te denken, waarmede gij overal te schande wordt. Dit wordt in het volgende verklaard.
6Ziet, de vorsten Israëls zijn in u geweest, een ieder naar zijn kracht, om bloed te vergieten.
 geweest, Of, zijn, [en zo in het volgende]; dat is, zij zijn of hebben zich daartoe begeven, daarop toegelegd, daarvan hun werk gemaakt, in plaats dat zij zulks behoorden gestraft te hebben.
,
 kracht, Hebreeuws, arm; dat is, naar zijn vermogen, elk om het zeerst; die het niet doet, dien ontbreekt het aan de macht, niet aan den wil. Zie Job 22:8 .
7Vader en moeder hebben zij in u licht geacht; met den vreemdeling hebben zij in het midden van u door verdrukking gehandeld; zij hebben in u den wees en de weduwe verdrukt.
 hebben zij in u Dat is, men heeft enzovoorts.
,
 licht geacht; Dit is klein geacht, veracht, versmaad.
,
 verdrukking gehandeld; Hem verdrukkende door overlast en geweld, of met bedrog en list.
,
 verdrukt Of, beroofd.
8Mijn heilige dingen hebt gij veracht, en Mijn sabbatten hebt gij ontheiligd. 9Achterklappers zijn in u geweest om bloed te vergieten, en in u hebben zij op de bergen gegeten, zij hebben schandelijkheid in het midden van u gedaan.
 Achterklappers Hebreeuws, mannen, of lieden des achterklaps; die met hun lopen en aandragen den naaste in lijden en verderf hebben gebracht; zie Lev 19:16 .
,
 gegeten, Zie boven Eze 18:6 ; dat is, daar zijn in u zulken geweest en zijn er nog, die zulks doen.
10Men heeft de schaamte des vaders in u ontdekt; die onrein was door afzondering, hebben zij in u verkracht.
 schaamte des vaders Dat is, gruwelijke bloedschande begaan; zie Lev 18:6 .
,
 afzondering, Zie Lev 15:24 .
,
 verkracht Of, onteerd, beslapen. Hebreeuws, vernederd; alzo in vs.11.
11Daartoe heeft de een gruwel gedaan met zijns naasten huisvrouw, en een ander heeft zijns zoons vrouw met schandelijkheid verontreinigd; nog een ander heeft in u zijn zuster, zijns vaders dochter; verkracht. 12Zij hebben geschenken in u genomen, om bloed te vergieten; woeker en overwinst hebt gij genomen, en gij hebt gierigheid gepleegd aan uw naaste door verdrukking; maar gij hebt Mijner vergeten, spreekt de Heere Heere.
 woeker en overwinst Zie van woeker en overwinst Lev 25:36 .
,
 verdrukking; Mits hem onrechtvaardig gewin afdringende, afpersende, of, zich met list en handelingen bevoordelende; want het Hebreeuwse woord wordt van beide gebruikt.
13Ziet dan, Ik heb Mijn hand geslagen, om uw gierigheid, die gij bedreven hebt, en om uw bloed, die in het midden van u geweest zijn.
 hand geslagen, Te weten de ene tegen, of in de andere; een teken van ontsteltenis en de onverdragelijkheid dezer boosheid, voornemen van straf en aanhitsing van den vijand; vergelijk boven Eze 21:14 , met de aantekening aldaar.
,
 bloed, Gelijk boven vs.4.
,
 die in het midden van u geweest zijn Gierigheid en moorderij.
14Zal uw hart bestaan? zullen uw handen sterk zijn, in de dagen, als Ik met u handelen zal? Ik, de Heere, heb het gesproken, en zal het doen.
 bestaan? Geenszins wil God zeggen, maar hart en moed zullen u alsdan voorzeker ontvallen, en uwe handen zullen slap worden.
,
 handelen zal? Naar mijne gerechtigheid en uwe verdiensten.
15En Ik zal u verstrooien onder de heidenen, en u verspreiden in de landen, en uw ontreinigheid uit u verteren.
 verteren Of, doen vergaan, dat is, Ik zal maken dat uwe inwoners die onreinheid zullen moeten laten, als zij uit hun land zullen verdreven en gevankelijk weggevoerd zijn. Vergelijk onder Eze 23:27 .
16Zo zult gij in u ontheiligd zijn voor de ogen der heidenen; en gij zult weten, dat Ik de Heere ben.
 ontheiligd zijn Als een onheilige, veile, verachte stad behandeld zijnde, vermits uwe verwoesting. Anders: gij zult u ten erve geven; of, ten erve genomen worden; dat is, vreemde heidenen zullen u bezitten en over u heersen.
17Wijders geschiedde des Heeren woord tot mij, zeggende: 18Mensenkind, die van het huis Israëls zijn Mij tot schuim geworden; zij zijn allen koper, of tin, of ijzer, of lood, in het midden des ovens; zilverschuim zijn zij geworden.
  die van het huis Israëls Hebreeuws, het huis van Israël is mij, enz.
,
 schuim geworden; Zie Isa 1:22 ; Jer 6:28-30 , met de aantekening.
,
 koper, of tin, of ijzer, of lood, Inplaats dat zij fijn goud en zilver behoorden te zijn, dat is, oprecht, heilig en vroom.
19Daarom, alzo zegt de Heere Heere: Omdat gijlieden allen tot schuim geworden zijt, daarom ziet, Ik zal u in het midden van Jeruzalem vergaderen.
 vergaderen Als in een smeltoven. Dit wordt in het volgende verklaard. Vergelijk boven Eze 11:7 .
20Gelijk zilver, of koper, of ijzer, of lood, of tin in het midden eens ovens vergaderd wordt, om het vuur daarover op te blazen, opdat men het smelte; alzo zal Ik ulieden vergaderen in Mijn toorn, en in Mijn grimmigheid daar laten, en smelten.
 vergaderd wordt, Hebreeuws, [na] de vergadering van zilver, enz.
21Ja, Ik zal u bijeenbrengen, en zal op u blazen in het vuur Mijner verbolgenheid, dat gij in het midden van haar zult gesmolten worden.
 haar zult gesmolten worden Van de stad Jeruzalem; alzo in vs.22. Vergelijk vs.19.
22Gelijk het zilver in het midden des ovens gesmolten wordt, alzo zult gijlieden in het midden van haar gesmolten worden; en gij zult weten, dat Ik, de Heere, Mijn grimmigheid over u uitgegoten heb. 23Voorts geschiedde des Heeren woord tot mij, zeggende: 24Mensenkind, zeg tot haar; Gij zijt een land, dat niet gereinigd is, dat zijn plasregen niet heeft gehad ten dage der gramschap.
 haar; Jeruzalem en het land Juda, gelijk volgt.
,
 gereinigd is, Van goddelozen en goddeloosheid; gij zijt door mijn oordelen en straffen niet verbeterd.
,
 dat zijn plasregen Of, dat niet beregend is; dat is, dat niet gezuiverd is door mijne straffen; gelijk de plasregen het land pleegt te zuiveren en de vuiligheid weg te spoelen. Anders: [dat] niet beregend zal worden; dat is, gij zult door mijne oordelen bedorven en verteerd worden, en niet verlicht of verkwikt.
,
 gramschap Dat is, mijner straffen.
25De verbintenis harer profeten is in het midden van haar als een brullende leeuw, die een roof rooft; zij eten de zielen op, den schat en het kostelijke nemen zij weg; haar weduwen vermenigvuldigen zij in het midden van haar.
 De verbintenis Of, samenspanning, samenzwering; dat is, conspiratie. De valse profeten hebben zich samen verbonden tegen de vrome profeten en degenen, die hun zijn toegedaan, om die te verwoesten. Vergelijk Jer 20:2 , en Jer 26:8-9 , en Jer 29:25-26 ; Lam 4:13 .
,
 harer profeten Jeruzalem, enzovoorts.
,
 zielen op, Dat is, mensen, [zie Gen 12:5 ] , mits zich bloot en kaal makende door hun verleidende profetieën voor welke zij duur geloond willen zijn; en de vrome lieden brengen zij om al het hunne, door valse beschuldigingen en kwade praktijken. Vergelijk Mic 3:11 ; Mat 23:14 .
,
 vermenigvuldigen Berovende haar van de mannen, die zij met hun valse aanklachten om het leven doen brengen.
26Haar priesters doen Mijn wet geweld aan, en zij ontheiligen Mijn heilige dingen; tussen het heilige en het onheilige maken zij geen onderscheid, en het verschil tussen het onreine en reine geven zij niet te kennen; daartoe verbergen zij hun ogen van Mijn sabbatten; ja, Ik word in het midden van hen ontheiligd.
 geweld aan, Onbeschroomd dezelve inbrekende, en naar hun lust trekkende; vergelijk Zep 3:3-4 .
,
 verbergen zij hun ogen Dat is, zij onttrekken zich van de onderhouding mijner sabbaten, alsof zij mijne ordinantie daarvan niet eens wisten.
,
 ontheiligd Dat is, onteerd en niets geacht, alsof Ik geen God ware; zo handelen zij met mij, en zijn de oorzaak dat het anderen nadoen.
27Haar vorsten zijn in het midden van haar als wolven, die een roof roven, om bloed te vergieten, en om zielen te verderven; opdat zij gierigheid zouden plegen.
 zielen te verderven; Dat is, mensen, gelijk vs.25.
28Haar profeten nu pleisteren hen met loze kalk; ziende ijdelheid en hun leugen voorzeggende, zeggende: Alzo zegt de Heere Heere! en de Heere heeft niet gesproken.
 pleisteren hen met loze kalk; Zie boven Eze 13:10 .
,
 ijdelheid en hun leugen voorzeggende, Of, valsheid; valselijk voorgevende dat hun God dit en dat door gezichten heeft geopenbaard. Zie boven Eze 13:6 .
29Het volk des lands pleegt enkel verdrukking, en bedrijft enkel roverij, ook onderdrukken zij den ellendige en nooddruftige, en den vreemdeling verdrukken zij zonder recht.
 pleegt enkel verdrukking, Hebreeuws, verdrukken, verdrukking of [met] verdrukking, en roven roverij; dat is, het ganse land is vol van bedriegerij en geweld.
,
 onderdrukken zij den ellendige en nooddruftige, Of, kwellen, plunderen, beroven.
,
 zonder recht Of, ten onrechte, tegen alle reden, zonder mate, of zonder dat hem recht gedaan wordt; te weten van de overheid. Hebreeuws, door, of in, met, niet recht oordeel, enz.
30Ik zocht nu een man uit hen, die den muur mocht toemuren, en voor Mijn aangezicht in de bresse staan voor het land, opdat Ik het niet mocht verderven; maar Ik vond niemand.
 uit hen, Dat is, onder hen.
,
 muur mocht toemuren, Zie boven Eze 13:5 , met de aantekening.
31Daarom heb Ik Mijn gramschap over hen uitgegoten; door het vuur Mijner verbolgenheid heb Ik hen verteerd; hun weg heb Ik op hun hoofd gegeven, spreekt de Heere Heere.
 hun hoofd gegeven, Zie boven Eze 9:10 .
Copyright information for DutSVVA